Brr.. Koud! Check onze hacks om je kind lekker warm én gezond te houden

15 oktober 2018 door Sieneke Goorhuis-Brouwer

BOOT, WATER, IN. 

Met mijn kleinzoon van anderhalf jaar zit ik op een bankje aan het water. Er ligt een zeilboot afgemeerd aan de wal. 

“Boot”, zegt het kind, “water”, “in”. Met deze drie woorden geeft hij aan dat de boot in het water ligt. “Ja”, zeg ik, “de boot ligt in het water”. De jonge man neemt de boot nauwkeurig in zich op. Dan zegt hij: “boot”, “papa”, “stuk”. 

Ik val bijna van het bankje van verbazing. We hebben een gesprek! Hij vertelt me met deze drie woorden dat de zeilboot van papa averij heeft opgelopen. Bij  harde wind is tijdens een zeiltocht op het Snekermeer het roer afgebroken. Het kind is van baby peuter geworden. De menswording heeft een aanvang genomen. Natuurlijk is er bij de geboorte van een kind een klein mensje op aarde gekomen, maar zoals de biologisch antropoloog Adolf Portmann stelt: eigenlijk gaat het bij baby’s om een vroeggeboorte. Hij kwalificeert de babytijd als een buitenbaarmoederlijke periode. Van de biologische antropologie leren we dat de geboorte en wat er direct op volgt opvallend verschilt van het geboren worden in het dierenrijk.  

Nestblijvers of nestvlieders?


Pasgeboren dieren kunnen we onderscheiden in nestvlieders en nestblijvers. Nestblijvers, zou men kunnen zeggen, zijn minder 'af' dan nestvlieders. Nestvlieders zijn, net uit het ei (bijvoorbeeld ganzen) of de baarmoeder (bijvoorbeeld hoefdieren), voldoende toegerust met zintuigen en bewegingspatronen om meteen al mee en weg te kunnen lopen. Nestblijvers (honden, kangeroes) hebben nog tijd nodig om zich in de veilige bescherming van het nest, blind en/of doof als ze onder andere zijn, te ontwikkelen voor ze tegen de wijde wereld ook maar enigermate zijn opgewassen.  

Zo gezien, behoren mensenkinderen, zouden we ze tot het dierenrijk rekenen, tot de nestblijvers. Maar zij vormen toch ook weer een uitzondering. Zij zijn weliswaar op een vergelijkbare wijze afhankelijk van de zorg van de ouders maar ze bezitten wel open ogen en oren! Daarin lijken ze nu weer precies op nestvlieders. Nestvlieders zijn meteen (of vrijwel meteen) in staat om zich in de wereld te redden; zij het eerst in de communicatieve nabijheid van een of beide ouders. Ze komen, als gezegd, (vrijwel) 'af' ter wereld.  

De van open ogen en oren voorziene mensenbaby's echter zijn hulpeloos; ze zijn alles behalve 'af'. Als baby's bij geboorte qua bewegings- en communicatieve mogelijkheden ook maar enigszins vergelijkbaar zouden zijn met de jongen van nestvlieders, dan hadden ze - gemiddeld gesproken - nog minstens een jaar langer in de moederbuik moeten groeien. Immers, pas na ongeveer een jaar doet een mensenkind zijn eerste stapjes en kunnen we de eerste tekenen van taal en denken waarnemen. 

De tweede geboorte


Dan begint in feite een tweede geboorte. De geboorte van de gesprekspartner. Nu kunnen ouders hun kind dingen uitleggen en kan de echte opvoeding beginnen. 

Beroemde pedagogen, o.a. Langeveld, Litt, Imelman, maakten op grond van het feit dat het gesprek in de opvoeding erg belangrijk is, onderscheid tussen voorbereiding op opvoeding en opvoeding. In het eerste levensjaar is er eerder sprake van verzorging en gewoontevorming. Ouders bereiden de opvoeding voor door het juist inrichten van de omgeving. Men zorgt voor situaties waarin op optimale wijze rijpingsprocessen kunnen worden verwezenlijkt. De echte opvoeding kan pas beginnen als het gesprek tussen kind en ouders op gang kan komen. Dan kunnen dingen en sociale omgangsvormen uitgelegd en verklaard worden. Hierdoor wordt het kind een persoonlijkheid – in – wording. 

Ontwikkeling van een eigen individualiteit

Boot, water, in. Boot, papa, stuk. Met deze zes woorden wordt duidelijk gemaakt dat een ontwikkelingssprong heeft plaats gevonden. Een taal - en denksprong is gemaakt waarover je slechts verwonderd kunt zijn. Het zijn de eerste stappen van een kind, in overdrachtelijke zin, want lopen kan hij ook al, naar de ontwikkeling van een eigen individualiteit. Er is besef ontstaan dat er een buitenwereld is, een wereld buiten het ik. 

We zetten het gesprek nog even voort: boot, papa, nana (papa is met de roeiboot weg, samen met Harmen Jan). “Gaan we op papa wachten”, vraag ik. “Nee”, is het antwoord, “handje”. Oftewel: laten we maar terug lopen naar huis.  Weg van boot, water, in.